Koopkracht stijgt een heel klein beetje

Koopkracht stijgt een heel klein beetje

Koopkracht stijgt een heel klein beetje

De groepen die er dit jaar het meest op vooruitgaan zijn tweeverdieners en werkende alleenstaanden. Hun koopkracht stijgt slechts met 0,2 tot 0,5 procent, aldus Sociale Zaken.

De economie mag dan hard groeien, de meeste Nederlanders merken dat in 2018 amper in hun portemonnee. Wie profiteren er dit jaar het meest? En welke groepen gaan erop achteruit?

Het ministerie van Sociale Zaken berekende, zoals ieder jaar, welke Nederlanders er dit jaar op voor- of achteruit zullen gaan. Ze hielden rekening met loon- en prijsstijgingen en de veranderde belastingen, premies en toeslagen. Het resultaat? De meeste groepen zien onder de streep een plus tegemoet, maar dan wel een heel kleine.

De lastenverlichting die in het regeerakkoord is afgesproken, wordt pas vanaf 2019 geleidelijk ingevoerd. Desondanks gaan bijna alle werkenden er volgens de voorspellingen op vooruit, dankzij de stijgende lonen.

Het Centraal Planbureau verwacht dat bedrijven hun personeel een gemiddelde loonstijging van 2,2 procent gaan geven. Dat is geen vetpot, zeker niet als je bedenkt dat het grootste deel van dat extra loon nodig is voor de stijgende prijzen. De consumentenprijzen stijgen met 1,6 procent, volgens het CPB.

De hogere inkomens profiteren van een belastingvoordeel

De groepen die er dit jaar het meest op vooruitgaan zijn tweeverdieners en werkende alleenstaanden. Hun koopkracht stijgt met 0,2 tot 0,5 procent, volgens Sociale Zaken. Die stijging is er voor de hogere én lagere inkomens.

De hogere inkomens profiteren van een belastingvoordeel: een kleiner deel van hun inkomen valt vanaf dit jaar in het toptarief, dat ook nog eens iets minder wordt belast, met 51,95 in plaats van 52 procent. Mensen met een lager inkomen hebben baat bij de gestegen zorgtoeslag.

Bijstandsgerechtigden en andere sociale minima blijven rond de nullijn. Maar: voor wie kán werken, biedt de krapper wordende arbeidsmarkt steeds meer kansen. Wie een baan vindt, verbetert vanzelfsprekend in een keer zijn inkomenspositie. Ook voor parttimers wordt het door de stijgende lonen aantrekkelijker om meer uren te gaan werken.

Er zijn ook groepen die er volgend jaar níet op vooruit gaan. De belangrijkste drie:

1. Gepensioneerden

De meeste pensioenfondsen kunnen de pensioenen dit jaar nog steeds niet verhogen. Dat leidt tot koopkrachtverlies bij ouderen met een aanvullend pensioen. Want de verplichte premie voor de zorgverzekeringswet en de prijzen in de winkel stijgen wél. Ouderen met 10.000 euro aanvullend pensioen gaan er 0,1 procent op achteruit, volgens Sociale Zaken.

Wie alleen een AOW-uitkering heeft, gaat er niet op achteruit, omdat de AOW en zorgtoeslag wel verhoogd worden.

2. Eenverdieners met kinderen

Gezinnen met één werkende partner, gaan er bij een modaal inkomen met 0,2 procent op achteruit. Dat komt door de afbouw van het belastingvoordeel dat tegenstanders de ‘aanrechtsubsidie’ noemen. Vroeger had een niet-werkende partner recht op een volledige algemene heffingskorting. Die wordt al afgebouwd sinds 2009, omdat de politiek vrouwen wilde stimuleren om meer te gaan werken. Mensen die vóór 1963 zijn geboren zijn uitgezonderd van de afbouw.

3. Gehandicapten met Wajong-uitkering

De uitkering van gehandicapten in de Wajong die in staat zijn om te werken, daalt dit jaar van 75 naar 70 procent van het minimumloon – hetzelfde als mensen in de bijstand krijgen. Protesten van de FNV en linkse oppositiepartijen hebben niet geholpen. Werklozen en Wajongers die weinig uren werken, verliezen de meeste koopkracht: zij zijn het meest afhankelijk van hun uitkering. Sommigen kunnen hun lagere uitkering deels compenseren met een hogere huur- of zorgtoeslag.

Bron: NRC